Bessel van der Kolk: een vasthoudende pionier

De derde bijdrage in deze serie over inspirerende pioniers gaat over Bessel van der Kolk. Hij was een pionier op het gebied van zeer complexe trau­ma’s in de meest tur­bulente fase van ontwikkeling van het traumaveld, in de jaren negen­tig  van de vorige eeuw. Ondanks enkele controversiële standpunten kwam onder zijn redactie een van de belangrijkste hand­boeken tot stand die ooit op het gebied van psychische trauma’s zijn geschreven, door Judith Her­man zelfs de gouden standaard genoemd.[1]

Leven en werk

Bessel van der Kolk werd in 1943 in den Haag geboren in wat hij zelf een ortho­dox religieus gezin noemde.[2]  Zijn vader zat enige tijd in een kamp van de nazi’s en was pa­cifist, maar leed aan woedeaanvallen en sloot voor straf zijn kinderen op in de kel­der.  Zijn moeder moest op veertienjarige leeftijd van school om haar vader te verzorgen en werd door het missen van kansen in haar leven verbit­terd. Bessel speelde tussen de ruïnes, bezocht het gymnasium, vertrok op acht­tienjarige leeftijd naar Hawaï en vestigde zich definitief in de VS. Hij studeer­de medicijnen in Chicago en werd psychiater in Harvard, waar hij in 1982 directeur werd van het traumacentrum en hoogleraar psychiatrie aan de Harvard Medical School. Hij schreef meer dan honderd we­ten­schappelijke artikelen en gaf inlei­dingen en colleges op talloze plaatsen in de wereld, nu nog gemiddeld 40 per jaar.

Zijn interesse voor trauma’s was gewekt toen in een centrum van de Vete­rans Administration een vete­raan hem toevertrouwde, dat hij zijn nacht­mer­ries niet wilde loslaten, omdat hij solidair wilde blijven met zijn gedode ka­me­raden. Hij las met Onno van der Hart de werken van Pierre Janet en schreef er samen met hem in 1989 een artikel over in de American Journal of Psychi­a­try.[3] Hij stond verbaasd dat Janet met zijn gedachtes over hypnose, de werking van traumatische herinne­ringen en het verschijnsel dissociatie in de vergetel­heid was geraakt. Henri El­len­berger had hier in zijn beroemde over­zichtwerk over de dynamische psychia­trie in 1970 al op gewezen.[4]

Hij kreeg een sleutelpositie in de traumawereld door zijn internationale contacten,  vele verbindende activiteiten en zijn positie in Har­vard. Hij was president van de ISTSS in 1991 en co-principal investigator voor de Field Trial PTSS voor de DSM IV. Hij zat een werkgroep over trau­ma’s bij kinde­ren voor in het kader van de DSM V.  Onder zijn redactie verscheen  in 1996 het veelge­pre­zen overzicht van de stand van zaken in het internatio­nale trauma­veld met de titel Traumatic Stress: The effects of over­whel­ming expe­rien­ce on mind, body and society. Hij redigeerde het werksamen met Alex­an­der McFar­lane en Lars Weisaeth. Het bestond uit 34 bijdra­gen van de beste experts op dit gebied, waar­onder verschillende bijdragen van hemzelf en was opgedra­gen aan Nelson Man­dela.

In de jaren negentig verschoof de machtsbalans tussen onderzoekers en the­­rapeuten en werd klinische ervaring ondergeschikt gemaakt aan onderzoek  op basis van ‘randomised trials’: ‘evidence based’ werd de norm. Vanwege hun goede meetbaarheid waren kortdurende interventies hiermee in het voordeel. Bessel ondervond hiervan de gevolgen. Hij accepteerde de veranderingen, maar stelde het be­lang van het klinische werk voor de meest be­scha­digde slacht­of­fers voorop. Zijn standpunten over het weg­ra­ken van traumatische her­inneringen werden contro­versieel en zijn insti­tuut werd niet meer gefinan­cierd, zogenaamd uit geld­­ge­brek. Met nieuwe fond­sen bleef hij doorwerken in Boston en ging zich steeds meer richten op de verwaar­loosde lichamelijke kant van het trauma, met yoga als therapie. Een artikel in de jaren negentig met de titel: “the Body keeps the Score” wees hier al op en een boek met die titel ver­schijnt in september.

 

Wetenschappelijke verdienste

Zijn  voornaamste wetenschappelijke verdienste was het integreren van de kennis over complexe trauma’s in de hoofdstroom van het trau­madiscours. Hij on­der­zocht diepgaand de rol van hechting, het verschijnsel dissociatie en het func­tio­neren van het brein in relatie met licha­melijke reacties op ernstige schokken. Janet was daarin zijn leer­meester, evenals Kar­diner die in zijn grote werk over oor­logs­neurosen uit 1941 ook expli­ciet aan­dacht aan lichamelijke ver­schijn­selen gaf. Een andere verdienste was dat hij  voortdurend het verband tussen geest, lichaam en omringende samenleving benadrukte en daarmee vakover­stijgend en verbredend was, waardoor zijn handboek ook zo populair werd.

Zijn stelling is, dat de voornaamste functie van de hersenen de zorg voor het lichaam is en dat de psychiatrie daar veel te weinig aandacht voor heeft. Een ernstig trauma laat een blijvende indruk achter op het lichaam en het con­tact met het eigen lichaam raakt verstoord. Het gevoel van veiligheid en ‘good­ness’ verdwijnt uit het lichaam. De opgeslagen ervaringen kunnen niet wor­den geverbali­seerd en in een samenhangend verhaal gepresen­teerd. De hersenen laten dit niet toe. Om deze ervaringen te bereiken en het lichaam in even­wicht te brengen zijn non-verbale middelen nodig, zoals yoga, dansen, zingen en lachen.

Hij beweert dat de Noord-Europese en Noord-Amerikaanse cultuur met hun pillen, drugs en alcohol slechts de pijn verdoven. De insteek op cognities, komt ook niet op het diepere niveau van de ‘body memory’. Soms komt de pijn pas naar boven bij een bijzondere trigger, zoals bij een veteraan die geen herin­neringen had aan schokkende gebeurtenissen tot de dood van zijn kind, toen de gedode kinderen in Vietnam in zijn nachtmerries verschenen. 

Zijn gedachten over ‘herinneren’ en zijn experimenten met yoga en medi­tatie zijn omstreden. Volgens hem is het op dit gebied erg moeilijk fondsen te verkrijgen voor wetenschappelijk onderzoek. Zelfs na 9/11, toen er veel geld vrijkwam, werd dit vooral besteed aan  weten­schappelijk onderzoek naar de effecten van bekende therapieën, zoals cogni­tieve gedragsthera­pie. Hij wijst het hele scala aan therapieën niet af, inclusief EMDR, maar voor complexe trauma’s is meer nodig.

Een les die we uit zijn pionierswerk kunnen trekken is dat er veel meer aandacht moet komen voor complexe trauma’s en non verbale technieken en de marginalisering, die de groep met complexe trauma’s ook in Nederland vaak ten deel valt, moeten tegengaan. Misschien zal dan blijken dat deze pro­ble­ma­tiek, vaak nog verborgen in diverse psychiatrische stoornissen, veel gro­ter blijkt te zijn dan we nu denken en veel meer steun verdient.[5]

 

[1] Zie zijn website www.besselvanderkolk.com voor de verschillende titels van zijn werken. Zie verder www.traumacenter.org

[2] Zeer informatief is een groot artikel in de NY Times van 25 mei 2014. Links naar diverse internetpagina’s en dit artikel: aanvraag: bij de auteur: franciscushermans@gmail.com.

[3] Van der Kolk, B.A. en van der Hart, O. (1989) Pierre Janet and the breakdown of adaption in psychological trauma, in: American Journal of Psychiatry, 146 (12), 1530-1540.

[4] “Thus Janet’s work can be compared to a vast city buried beneath ashes, like Pompei” Ellen­ber­ger, H. (1970) The Discovery of the Unconsciousness. The history and evolution of dynamic psychi­a­try, Allen Lane, The Penguin Press, 407.

[5]De conservatieve trend in de APA is niet bemoedigend, maar de toenemende bewustwording van de persoonlijke en maat­schappelijke kosten van zeer complexe trauma’s kan het tij doen keren.