Op deze pagina staan drie artikelen over Rorty, Taylor en Nussbaum/Sloterdijk/Lucretius

 

Richard Rorty

Richard Rorty is een Amerikaans filosoof die zijn opleiding kreeg aan de universiteit van Chicago en de Yale universiteit. Van 1961 tot 1982 was hij professor in de filosofie aan de Princeton universiteit, daarna in Virginia. In een introductie op zijn boek‘Contingentie, ironie en solidariteit ‘ geeft Kees Vuyk de grote lijnen in zijn denken weer:

Eerst iets over zijn positie in de filosofie, dan iets meer over zijn kijk op wreedheid en leed. Al in 1967 vraagt hij zich in de inleiding op een boek van hem af of de problemen van de filosofie niet een product zijn van de filosofie zelf, dat ze voortkomen uit het vocabulaire van de filosofie zelf en geen universeel menselijke problemen zijn. Deze vraag naar de legitimiteit van de filosofie wordt vanaf  1979 zijn belangrijkste thema. Hij analyseert dan met name het Europese denken van Plato, Descartes en Kant als een denken dat er op uit is voor de begrippen die we gebruiken zoals waarheid, goedheid en rechtvaardigheid een absoluut fundament te vinden. Filosofie zou volgens hen een bijzonder soort kennis bieden die voorafgaat aan onze empirische kennis van de werkelijkheid, een spiegel van de natuur. Rorty zegt dat zo’n absolute grond niet bestaat en bekritiseert daarmee de aanspraken van de metafysica. Filosofische kennis is volgens hem subjectief en tijdgebonden. Al onze theorieën zijn contingent, producten van toevallige historische omstandigheden. (introductie van Kees Vuyk

Het begrip contingentie neemt bij hem een centrale plaats in.  Zoals hij zelf zegt: ‘Want er is geen hoger standpunt waaraan we verantwoording schuldig zijn en tegen de voorschriften waarvan we kunnen zondigen…Want het is onmogelijk je te verheffen boven de taal, de cultuur, de instituties en praktijken die je hebt aangenomen, om ze te zien als vergelijkbaar met alle andere’ (p.83). Een filosofie is een beschrijving die als hulpmiddel dient om zaken te verhelderen en problemen op te lossen, het is een gereedschap en geen afspiegeling van algemene universele principes.). Verbetering ontstaat door een betere beschrijving die de verbeelding stimuleert en mensen nieuwe perspectieven biedt zoals Einsteins beschrijving nieuwe perspectieven opende t.o.v. Newtons beschrijvingen. Je probeert dan niet de oude beschrijving vanuit een superieure positie logisch te weerleggen, maar mensen te verleiden door een betere beschrijving aan te bieden die de verbeelding stimuleert. Deze gedachte past hij ook toe op de samenleving. Hier staat het begrip solidariteit centraal. Solidariteit is je kunnen inleven in de positie van de ander. Een betere samenleving is volgens hem een samenleving waarin de solidariteit zich uitbreidt. ‘Ze wordt niet bereikt door onderzoek, maar door verbeelding, de kracht van de verbeelding om vreemde mensen te zien als mensen die ook lijden…Solidariteit wordt gecreëerd door onze gevoeligheid te vergroten voor de bijzondere details van de pijn en de vernedering van andere, onbekende mensen..Dit proces om andere mensen te leren zien als ‘een van ons’ veeleer dan als ‘zij’ is een zaak van gedetailleerd beschrijven van hoe onbekende mensen zijn en van opnieuw beschrijven hoe wij zijn. Dit is geen taak voor de theorie, maar voor genres als de etnografie … en, in het bijzonder, de roman’ (p.21). Rorty neemt een liberaal standpunt in, dat hij omschrijft als: ‘Ik ontleen mijn definitie van ‘liberaal’ aan Judith Shklar, die zegt dat liberalen de mensen zijn voor wie wreedheid het ergste is wat we doen.’ (p.20)

Rorty kies daarbij voor een relativerende positie: ideeën en de taal zijn contingent, de identiteit van de mens is contingent – er is geen universele menselijke natuur -  en de samenleving is contingent. Dat zijn de 3 thema’s die hij in het eerste deel van zijn boek ‘Contingentie, ironie en solidariteit ‘ uitwerkt. Dit wil niet zeggen dat je geen positie kunt innemen. Je kunt volgens hem wel een liberale maatschappij voorstaan, waar het individu zoveel mogelijk kansen krijgt en wreedheid wordt afgewezen, maar dit idee blijft betrekkelijk. Het kan altijd ingewisseld worden voor een beter idee, maar voorlopig kun je het beschouwen als het beste idee dat het denken in het westen heeft voortgebracht. Hij noemt deze positie ironisch. Ergens voor staan, maar er toch de betrekkelijkheid van inzien.  Hij haalt hier Schumpeter aan die zei: ‘Besef hebben van de betrekkelijke geldigheid van je overtuigingen en er niettemin onwrikbaar voor staan, dat is wat een beschaafd mens onderscheidt van een barbaar.’ (p.77) Een citaat van Rorty illustreert dit: ‘Ik geloof niet dat ik ooit een origineel idee heb gehad. Mijn werk bestaat hoofdzakelijk uit het naast elkaar zetten van het werk van andere mensen…Ik neem verschillende zaken die actueel zijn in de literatuur, en maak er een verhaal met een liberale boodschap van’ (p.7)

Rorty past zijn gedachtes ook toe op het zelf. Het individu is niet een betere of slechtere afspiegeling van zijn wezen, van de menselijke natuur, maar is een experiment, een project dat er op talloze manieren kan uitzien. Vergroting van de mogelijkheden om te experimenteren met de individuele speelruimte door steeds op zoek te zijn naar nieuwe beschrijvingen van hoe je zou willen leven is daarom voor hem heel belangrijk. Individualisme, op zoek gaan naar de dingen die je belangrijk vindt en die je onderscheiden van anderen hoort bij een liberale maatschappij. Het zoeken naar authenticiteit moet dan niet anderen belemmeren in hun zoeken naar hun levensvervulling. Wreedheid is dit vermogen teniet doen, zoals Orwell dat beschrijft in 1984.

 

Taylor, wereldwijd altruïsme

De idealen van het humanisme gericht op verlichten of voorkomen van het lijden van alle mensen en het scheppen van een vreedzame wereldorde, hebben vooral onder filosofen reacties opgeroepen. Zij zouden geen recht doen aan de neiging van mensen om toe te geven aan hun onbeteugelde en onstuimige kanten. Hun bezwaar was dat het verlichte humanisme net als het christendom door haar hoge verwachtingen leidt tot zelfverminking. Mensen zullen zich uiteindelijk  afkeren van disciplinering die impulsen te sterk intoomt en zich overgeven aan doelloze luxe, oorlog, chaos, bedwelming, vernietiging, heldenverering of perversiteit. Dit wordt vooral gedaan door jonge mannen in groepen, wanneer zij weinig om handen hebben.  Het verklaart wellicht ook de sterke fascinatie voor dood en geweld, zelfs voor extreem geweld in gevechten, afslachten of razernij, zoals die voorheen werd geuit in religie, oorlog en wrede straffen. De aantrekkingskracht van geweld is volgens deze filosofen diep verankerd bij mensen.

Hun bezwaar is verder dat betrokkenheid bij alle leed in de wereld onmogelijk is. Het streven naar altruïsme op mondiale schaal leidt tot teleurstellingen, omdat mensen dit niet kunnen volbrengen. Het menselijk vermogen om solidariteit te voelen is beperkt.[2] De snel veranderende aandacht van de media doet de betrokkenheid kort oplaaien en snel verminderen. Mensen raken teleurgesteld als aan hun verwachtingen niet wordt voldaan, hun inzet niet wordt beloond en het leed niet stopt. De haat tegen mensen die het onrecht laten voortduren voedt de teleurstelling.

Een andere vraag die deze filosofen stellen, is of dit humanisme door gelijkschakeling van mensen in een onttoverde wereld geen nieuwe afschrikwekkende wereld voortbrengt. In deze wereld wordt geen aansprekend levensdoel meer gevonden en zelfs cruciale momenten als feestdagen, geboorte en huwelijk roepen geen gevoel van diepgang meer op. Het verlangen de leegte te overstijgen kan zich uiten in heftigheid en heroïek, in massabewegingen of massabijeenkomsten. Dit kan met veel geweld gepaard gaan en leed toevoegen. Het kan zich ook uiten in een meer beschaafde vormen door een zoektocht naar authenticiteit en spontaniteit, schoonheid of aandacht voor de tragiek van het leven. Of dit laatste voldoende is, is de vraag.

Deze kwesties werden opgeworpen door tegenstanders van humanisme en verlichting. Zij wijzen op de gevaren en risico’s van gelijkschakeling, een allesomvattend altruïsme, disciplinering in naam van vooruitgang en onttovering van de wereld. Deze beweging kan worden getypeerd als Neo-Nietschzeaans. Nietschze sprak aan het eind van de negentiende eeuw over het gebrek aan heroïek in de moderne wereld in termen van een ‘slavenmoraal’. Andere filosofen als Foucault en Derrida hebben vergelijkbare bezwaren geuit tegen het humanisme. Het humanisme in een onttoverde wereld heeft in hun ogen de wereld te vlak gemaakt en biedt te weinig ruimte aan meer heroïsche kanten en verheffing boven het gewone leven.

Het verzet kan langs een andere weg tot uiting komen bij voorstanders van het humanistisch ideaal. Zij kunnen gaan kiezen voor radicale oplossingen. Kruistochten voor het goede en strijd tegen onwilligen kunnen het geweld doen oplaaien.  Met moderne rationele middelen en zonder rituele inperking, zoals in het verleden, kan het geweld zelfs escaleren. Dit hebben de zuiveringen in de Sovjet-Unie laten zien. De onthechte houding van de intellectueel die wel meeleeft, maar met mate en binnen haalbare grenzen is geen uitweg. Dit geldt ook voor de overbelaste nieuwsconsument die meent dat het leed toch onoplosbaar is. Zichzelf als slachtoffer beschouwen van alle mensen die niet willen meeleven of deze mensen als achterlijk of primitief afschilderen, is ook geen oplossing.

Voorstanders van het humanistische ideaal, zoals Martha Nussbaum zien wel mogelijkheden. Voor veel mensen biedt het leven voldoende uitdagingen en bieden kunst en literatuur voldoende . Rituelen van zelfverheffing hoeven niet te ontaarden in massale overgave aan lust en geweld of ongenoegen over hen die niet meewerken.

Er is echter nog een beter argument. In een interdependente wereld die wordt bedreigd door mondiale risico’s voor de mensheid als geheel, zal de solidariteit alleen maar groeien, al is het uit welbegrepen eigenbelang. Op veel kleinere schaal, maar toch miljoenen mensen omvattend, is dit ook gelukt bij de opbouw van de verzorgingsstaat. Daarbij wisselden grote groepen mensen hun bindingen met familie en dorpsclan voor een belangrijk deel in voor humanitaire gevoeligheid voor alle mensen binnen een land. Zo ontstonden collectieve sociale verzekeringen, nationaal onderwijs en een nationale gezondheidszorg voor alle inwoners van een land, ook al bleven de inwoners verder vreemden voor elkaar. Dat was geen belemmering. Het feit inwoner te zijn van één land, was voldoende.

Dit wil niet zeggen dat met de ontwikkeling naar een meer omvattende solidariteit er geen diepgaande conflicten en pogingen tot verzet zullen zijn. Met de onvermijdelijke uitbreiding van de netwerken van menselijke identificatie op lange termijn door toenemende interdependentie, staan de voorstanders van het humanistisch ideaal sterk. Steeds meer zullen mensen zien dat hun gebrek aan discipline teveel schade veroorzaakt en deze schade ook op henzelf en op volgende generaties terugslaat.

 

Nussbaum, Sloterdijk, Lucretius

Nussbaum over tragedies

“Tragedies tonen ons dat rampspoed de kern raakt van het menselijk handelen. Het veroorzaakt niet louter wat oppervlakkig ongemak, maar is een belemmeringvoor de mobiliteit, de toekomstplannen, burgerschap en uiteindelijk voor het leven zelf. Als we zien dat een mens door dergelijke rampspoed wordt getroffen, ervaren we dan ook tragisch mededogen, want we willen niet dat menselijkheid wordt verspild, zelfs niet dat er harteloos mee wordt omgegaan. Tragedies vragen derhalve van ons een moeizaam laveren. We moeten enerzijds erkennen dat de ellende in het leven hard aankomt en de kern raakt van de menselijke zelfstandigheid. Toch moeten we er anderzijds aan vasthouden dat daarmee de menselijkheid niet verdwijnt, dat het vermogen het goede te doen blijft bestaan als al het andere verdwenen”.

 Sloterdijk over catastrofes

Het lijkt er nu op dat we tegen een nieuw plafond aanlopen waarbij de crisis wordt ingeluid door klimaatverandering, migratie, overbevolking en  een gebrek aan grondstoffen en falende staten met gevaarlijke wapens.

De Duitse filosoof Peter Sloterdijk zegt hierover: de wereldwijde catastrofe is een vooruitzicht dat als enige autoriteit tegenwoordig mag zeggen: “Je moet je leven veranderen!”en “Handel zo dat de gevolgen van je handelen samengaan met het voortbestaan van het echt menselijk leven op aarde”. Dit overstijgt religies, culturen en lokale belangen. Sloterdijk beschrijft de waarschuwing als volgt:

”Omdat ze beschikt over het aura van het ontzaglijke, krijgt ze de fundamentele kenmerken die tot dusver werden toegeschreven aan transcendente machten: ze blijft verhuld maar openbaart zich al in tekens; (…) in haar naam wenden haar afgevaardigden zich tot de medemensen maar ze worden door de meesten als lastpakken geweerd (…) Over het geheel genomen vergaat het de crisis nauwelijks anders dan de God van het monotheïsme toen hij amper drieduizend jaar geleden op de bühne kwam. Diens boodschap was al te groot voor de wereld en slechts weinigen waren bereid omwille van hem een ander leven te gaan leiden.”

Wanneer we de waarschuwing serieus nemen dan worden alle pogingen uit het verleden om een beter leven te leiden eigenlijk een soort oefeningen in zelfdiscipline om de uitdaging die zich nu aandient, aan te kunnen.

De grootste dreigingen gaan uit van de verspreiding van kernwapens en klimaatverandering. Het aantal barrels olie dat per dag gebruikt wordt stijgt volgens het International Energy Agency van 86 miljoen in 2007 naar 116 miljoen in 2030 en dan nog zijn 1,5 miljard mensen zonder elektriciteit. De wereldbevolking bereikt in 2050 het aantal van negen miljard mensen. Alleen in China zullen tussen 2000 en 2030 400 miljoen mensen het platteland hebben verlaten en naar energie-intensieve steden zijn vertrokken. Het aantal overzeese toeristen overstijgt in 2020 de 115 miljoen. (Morris 2010, zie bij relevante auteurs).

Uit: Oplevingen van het denken: p.350.

Lucretius

De Romeinse dichter Lucretius, een volgeling van Epicurus, legde in zijn grote gedicht van 7400 regels ‘De rerum natura’ het gedachtegoed van Epicurus helder uit.[1] Volgens Lucretius heeft het universum geen schepper of ontwerper. De wereld bestaat uit deeltjes die op grond van toeval bepaalde vormen aannemen. Er is een oneindige hoeveelheid combinaties die dan weer lukken en dan weer mislukken. De mens heeft de keuze om zich tegen de krachten die op hem inwerken te verzetten of er aan toe te geven, maar hij vormt niet het centrum. Het is ook niet zeker dat de mensheid zal overlevenen er is ook geen paradijselijke begintoestand. De eerste mensen moesten volgens Lucretius vechten voor hun bestaan en leerden al doende de taal en het maken van muziek. In dit bestaan ontstond ook hebzucht, angst voor de goden en agressie. De menselijke ziel verdwijnt echter met het lichaam en er is geen hiernamaals. Bij de dood vallen de deeltjes uiteen. Dit deert iemand niet, omdat hij dan niet meer bestaat. Godsdienst is bijgeloof, is wreed en zaait angst. Er zijn geen geesten en demonen.

Het hoogste doel was volgens de leer van Epicurus plezier in het leven en het vermijden of beperken van pijn. De natuurlijke behoeften van de mens zijn eenvoudig. Militarisme en gewelddadige sporten zijn pervers. Pijn wordt versterkt door zelfbedrog, zij veroorzaakt bij een ramp paniek en dat is erger dan de pijn zelf. Fantasieën van oneindig genot of oneindige pijn, zoals in godsdiensten maken mensen ongelukkig. Het verlangen om te bezitten eveneens. De natuur der dingen doorgronden geeft echter gemoedsrust en roept diepe verwondering op. Iedereen kan zich bekwamen in de rede. Het universum kent geen magie en niet geloven in deze illusie brengt rust.