Het Beschavingsproces

 

  1. De term beschaving

Beschaving is een term die wordt geassocieerd met fatsoen, hoffelijkheid en redelijkheid, kortom met een zekere mate van zelfbeheersing. Het is een kenmerk van mensen die zich laten voorstaan op hun  zelfdiscipline en drukt daarmee een waardeoordeel uit. Beschaving is beter. Het is zelfs een distinctiemiddel van bepaalde klassen, waarmee zij zich proberen te onderscheiden van mensen die zich onbeschoft, ruw en smakeloos gedragen. Vooral de hofadel liet zich voorstaan op geciviliseerde omgangsvormen, zoals tafelmanieren, kleding, inrichting van het huis, tuinaanleg en het beheersen van de Franse taal. In Duitsland was beschaving meer een kwestie van cultuur en belezenheid. De term Kultur was daar meer in gebruik dan beschaving.

De Duitse socioloog Norbert Elias die een bekend boek heeft geschreven over het civilisatieproces,  het proces waarin beschaafde omgangsvormen ontstonden, wijst op het verschil tussen Duitsland en Frankrijk. Frankrijk kende een tijdlang een echte hofadel aan het hof van Versailles. In Duitsland was er geen centraal hof, maar was de elite verspreid over kleinere hoven met minder invloed en werden  geleerdheid en belezenheid aangeprezen door  verspreid wonende schrijvers en geleerden. in centra als Berlijn, Jena en Weimar, maar ook elders in het land.  De beschaafde omgangsvormen waren vooral een aangelegenheid van de Franse hofadel. Zij  werden overgenomen door andere kringen,  lager op de maatschappelijke ladder, die zich aan hen spiegelden en zich weer wilden laten voorstaan op hun beschaving tegenover nog lager geplaatsten. In Nederland was het hof in Den Haag niet machtig. Goede omgangsvormen werden vooral uitgedragen door de betere burgerij en deze werden aan het volk voorgehouden ter lering. De Maatschappij tot Nut van het Algemeen, opgericht in 1784 is hier een voorbeeld van. Opvoeding van kinderen met bescheidenheid en gehoorzaamheid stond centraal, hoewel men met een zekere bescheidenheid ook wel wilde pronken met het bezit in buitenhuizen en kastelen. Bekend is ook het beschavingsoffensief in de negentiende eeuw om misdadigers minder hard te bejegenen (afschaffen van openbare ophanging, lijfstraffen en uiteindelijk afschaffing van de doodstraf).  De celstraf als alternatief, met langdurige eenzame opsluiting, was overigens in onze ogen althans, ook nog erg hard en ongevoelig.

Beschaving vereist zelfbeheersing en het leren beheersen van elementaire driften, zoals b.v. boeren of spugen, maar ook het ontwikkelen van verfijning en smaak. Het is een moeizaam leerproces en  mensen die de omgangsvormen pas kort daarvoor hebben geleerd, zijn vaak bang door de mand te vallen. Bij een geslaagd leerproces is het beschaafde gedrag zo eigen geworden dat het deel uitmaakt van de persoonlijkheid. Het is geïnternaliseerd en er is sprake van zelfbeheersing of zelfdwang die niet meer bewust is, maar als het ware automatisch werkt. Onbeschoft gedrag roept dan schaamte, gêne en walging op. Men kan er niet meer tegen. Dit geldt ook voor ruwe en agressieve uitingen. Het beste is dit te zien aan tafelmanieren, waar het mes steeds minder moest herinneren aan de dolk en de vork werd ingevoerd, zodat mensen niet meer met hun vingers aan het eten hoefden te komen. Er kwamen aparte borden, zodat men niet uit één schaal hoefde te eten. Op nog een ander gebied is dit te zien: ruwe of onbeschaafde uitingen verdwenen achter de maatschappelijke coulissen. Er kwamen aparte domeinen, afgeschermd van de blikken van anderen, waar speciaal aangestelde mensen het vuile of afstotende werk deden, zoals het slachten en villen van dieren, het verzorgen van stinkende wonden of het verzorgen van lijken.

Elk mens kent voor zichzelf en zijn intimi ook een wereld achter de coulissen waarin hij zich meer kan laten gaan. Een wereld back stage tegenover een wereld front stage waar hij zich netter presenteert en een goede indruk wil maken (impression management noemt de socioloog Goffman dit). Mensen houden een decorum op en proberen geen decorumverlies te lijden. Wanneer de zelfbeheersing afneemt, zoals bij aandoeningen als dementie zien we vaak al snel decorumverlies. Vandaar dat mensen juist als ze  kwetsbaar zijn veel moeite doen hun decorum te bewaren om niet het stigma van ziek, afwijkend of gek te krijgen. Mensen met een handicap kennen de vele inspanningen die dit vereist.

Goffman wees ook op het wegstoppen van afwijkende mensen in gevangenissen en psychiatrische inrichtingen. Door het gebrek aan een ruimte back stage lijden mensen daar vaak decorumverlies, omdat ze in aanraking komen met het intieme leven van anderen bij het slapen op dezelfde zaal of in ruimtes waar men samen moet werken en ontspannen. Zij voelen zich een nummer en hun vermogen om  zich te onderscheiden van anderen neemt af. Omdat ze daarmee hun zelfbeeld kwijt raken, wordt hen voor hen moeilijker door de ogen van de ander te kijken naar zichzelf en kunnen zij zich moeilijker in hen inleven.

Beschaving heeft in onze tijd ook een bredere betekenis gekregen: gevoel voor de pijn van anderen, inlevingsvermogen en aandacht voor mensenrechten. Zeker na Auschwitz en Hiroshima is de kwestie van de beschaving van de mensheid als geheel nadrukkelijker gesteld. Hierbij ook de vraag hoever beschaving kan gaan: kunnen mensen rekening houden met miljarden soortgenoten en beperkt hen dat niet teveel? Deze vraag komt in het volgende nog uitgebreid aan de orde.

Tenslotte de kwestie of we niet steeds emotioneler worden als gevolg van beelden en snelle communicatie in nieuwe media. De volgende uitspraak van B. Bakker, psychiater in de Volkskrant van 4 feb. 2013 illustratief:

“Het kan en mag niet zo zijn dat mensen die proberen zich te beperken tot de feiten worden bedreigd door mensen die hun emoties niet in de hand hebben. Als we die weg in slaan is het einde van onze beschaving nabij. Helaas zal ook deze tekst weer aanleiding zijn voor veel sentimenten uit de onderbuik.”

  1. De civilisatietheorie

Norbert Elias heeft al in 1939 een theorie ontwikkeld over het ontstaan en de verbreiding van beschaafde omgangsvormen. Hij spreekt van een civilisatieproces. Als studieobject neemt hij de ontwikkeling van het Franse hof als bij uitstek de drager van beschaafde idealen en omgangsvormen. De vragen die hij stelt zijn: hoe konden deze hofkringen zich ontwikkelen en hoe en waarom ontstonden daar beschaafde omgangsvormen?

Beschaving definieert hij als automatische zelfdwang en stabiele regulering van emoties. Drie kenmerken zijn voor hem belangrijk: mensen gaan meer nadenken over de effecten van hun gedrag op lange termijn (rationalisering), zich meer inleven in de motieven en drijfveren van anderen (psychologisering) en de kring van mensen waarmee zij zich identificeren, die zij meer zien als medemensen, breidt zich uit (uitdijende identificatiekring). Rationeel en inlevend gedrag zijn dus niet aangeboren maar vormen zich onder bepaalde maatschappelijke omstandigheden in een langzaam proces, het civilisatieproces.

Centraal staan bij hem de begrippen arbeidsverdeling en interdependentie. Hij ziet de ontwikkeling in West Europa als een proces waarbij in de late Middeleeuwen de handelscontacten zich uitbreidden en mensen zich specialiseerden in uiteenlopende beroepen. Zij werden hierdoor op grotere schaal van elkaar afhankelijk voor hun levensonderhoud en veiligheid. Niemand was meer selfsupporting (als hij dat al ooit geweest was) en had steeds meer andere mensen nodig. Er ontstond een groot netwerk van betrekkingen tussen mensen waarin ze van elkaar afhankelijk (interdependent)  waren.

Met de uitbreiding van de interdependentienetwerken of interdependentieketens moesten mensen meer rekening met elkaar gaan houden. Dit verklaart het feit dat ze zich meer gingen inhouden tegenover anderen waar ze van afhankelijk waren. De elite die voor een groot deel uit ridders bestond met zeggenschap over een stuk land en een tamelijk ongebonden en ruw leven kwam onder druk te staan. Tegelijk kwam er door de uitbreiding van de handel meer geld in omloop en waren de vaste opbrengsten uit de pacht voor deze ridders niet meer  genoeg. Zij verpauperden en zochten steeds meer steun bij de koning en zijn hof die met belastingopbrengsten wel kon overleven en zelfs steeds machtiger werd. De koning stelde als eis dat ze ook in zijn nabijheid moesten verblijven en zich moesten aanpassen aan de regels van het hof. Naarmate dit hof zich uitbreidde werden deze regels ook strikter om zich te kunnen onderscheiden van de vele handelaren en ambachtsmensen in de groeiende steden die steeds rijker werden.

Het hof was een hechte gemeenschap van mensen die goed op elkaar moesten letten of ze nog wel meetelden en in de gunst van de koning stonden. Het streven naar gunsten vereiste veel psychologisch inzicht, zoals de hoveling Saint Simon meesterlijk heeft beschreven in zijn werken.

De ridder of krijgsadel veranderde geleidelijk in een hofadel en moest haar wapens neerleggen. Het hof van de koning was het centrale orgaan van de nationale staat. De ontwikkeling wordt dan ook wel een proces van staatsvorming genoemd. Het monopolie op het gebruik van geweld kwam meer te liggen bij de centrale organen van de staat: het nationale leger en de nationale politie. Deze bleven voortbestaan, ook toen de koning in veel landen werd vervangen door gekozen regeringen en parlementen.

De omgangsvormen van het hof werden richtinggevend en steeds meer burgers gingen om zich te kunnen onderscheiden deze regels overnemen. Het beheersen van de hofetiquette werd bepalend voor iemands maatschappelijke positie. De dwang die uitging van de toegenomen interdependentie zette mensen ertoe aan zich meer te beheersen. Dit proces duurde overigens honderden jaren, maar had wel een dwingend verloop.

  1. Kritiek en nuancering

Op de theorie van Elias kwam kritiek. Zo vroeg men zich af of in samenlevingen, waar zich geen nationale staat met een geweldsmonopolie had gevormd en de arbeidsverdeling minder ver was gevorderd, er geen beschaafde omgangsvormen konden ontstaan. Volgens deze critici konden beschaafde omgangsvormen ook ontstaan zonder een sterke staat b.v. in elites van religieuze leiders, kloosterlingen, kringen van bestuurders van oude koninkrijken of in wetenschappelijke kringen, waar redelijkheid, concentratie en zelfbeheersing de boventoon voerden. Anderen, zoals de socioloog Johan Goudsblom, wezen er op dat het leren van bijzondere vaardigheden, zoals de beheersing van vuur door de mens, ook gezien kon worden als een vorm van beschaving, waarbij men zich vaardigheden als concentratie, voorzichtigheid, samenwerking en het doorgeven van vaardigheden eigen maakte. Het uitdragen van idealen van schoonheid in kunst en cultuur, zoals in stadsstaten als Florence en Siëna kan ook gezien worden als een vorm van beschaving.

Een andere kritiek was dat ondanks de vergaande arbeidsverdeling en staatsvorming zich in westerse landen in de twintigste eeuw onvoorstelbare gewelddaden werden gepleegd. Soms werden deze juist door staten gepleegd. Zygmunt Bauman zegt dat juist de moderne beschaving gewelddadig is omdat ze de technische middelen bezit en mensen op grote schaal kan ontmenselijken, deporteren en doden. Het kan ook zijn dat hier sprake is van een gedeeltelijke of totale omkering van het civilisatieproces (decivilisering). Feit is dat mensen in een geciviliseerde samenleving bepaalde groepen kunnen buitensluiten en vervolgen met gebruik van de middelen van de staat, zoals de vervolgingen in Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie.  Een staat kan ook uiteenvallen in elkaar bestrijdende milities, zoals in voormalig Joegoslavië is gebeurd.

Een andere vraag die in dit kader werd gesteld, was in hoeverre de lossere omgangsvormen die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw in westerse landen ontstonden nog wel kunnen worden gezien als een voortzetting van het civilisatieproces. Cas Wouters heeft zich met name met deze vraag bezig gehouden en komt tot de conclusie dat lossere omgangsvormen juist kunnen samengaan met zelfbeheersing. Juist het zich vrijer bewegen vereist veel kennis over de subtiele grenzen die men in acht moet nemen. Openheid en het uiten van bepaalde emoties binnen duidelijke grenzen is vaak nog moeilijker dan van boven af opgelegde discipline. Praten over angsten of de dood is complexer dan erover zwijgen. Wouters noemt dit een proces van informalisering waarin de beheersing niet afneemt maar flexibeler en soepeler wordt. Het is te vergelijken met iemand uit de betere kringen die de omgangsregels zo goed beheerst dat hij er soepel mee kan omgaan, natuurlijk en vanzelfsprekend.

De Amsterdamse socioloog Abram de Swaan spreekt van een onderhandelingshuishouding tussen mannen, vrouwen en kinderen en tussen hoger en lager geplaatsten , die een verdere vorm van zelfbeheersing inhoudt vergeleken bij de traditionele bevelshuishouding. Regels liggen minder vast en er moet in elke situatie over onderhandeld worden. Dit kan alleen binnen een samenleving met een sterke staat en veel veiligheid in het persoonlijk verkeer, waar vrouwen en kinderen en lager geplaatsten serieus worden genomen. Hij ziet dit vooral onder professionals binnen de moderne verzorgingsstaat, Veel mensen uit de traditionele beroepen, zoals kleine winkeliers en boeren, hebben in de verzorgingsstaat nieuwe beroepen gekregen in de zorg, het maatschappelijk werk en het onderwijs. Zij reiken de nieuwe omgangsregels  aan, zoals bijvoorbeeld psychotherapeuten. Het vraagt om een hoge mate van sensitiviteit en gevoel voor de pijn van de ander. Deze professionele omgangsvormen zijn ook soepel en niet zo formeel. In die zin is het civilisatieproces alleen maar verder voortgeschreden.

  1. Civilisatie: het vervolg

De vraag is of het civilisatieproces zich voortzet. Een voorspelling maken is moeilijk. Steeds zijn er dreigingen waardoor mensen kunnen terugvallen in geweld en chaos. De klimaatdreiging of de verspreiding van kernwapens kan gewelddadige conflicten uitlokken. Staten kunnen instorten en schaarste aan grondstoffen kan leiden tot oorlogen. Een stabiele zelfregulering zoals Elias dit noemt, waarbij mensen geen extreem gedrag vertonen, maar zich voldoende beheersen en geen extreme uitingen meer laten zien, is voor veel mensen (nog) een te grote opgave. Toch zien we ook de interdependentie op wereldschaal toenemen. Dit betekent dat bepaalde gedragingen gevolgen hebben voor veel mensen, die met elkaar zijn verbonden door interdependentieketens die veel mensen omvatten. Wanneer mensen zich gewelddadig, verspillend of onverschillig gedragen heeft dat steeds meer gevolgen voor steeds meer mensen. Dit dwingt hen de schade onder ogen te zien en hun gedrag meer in te tomen.

Het meest duidelijk is de schade te zien aan de psychische trauma’s, die mensen bij anderen veroorzaken door hun schadelijke gedrag. Trauma-experts proberen hen gevoeliger te maken voor wat ze aanrichten. Zij laten zien wat het betekent een ernstig trauma te hebben en hoe moeilijk het is hiervan te herstellen. Zij vormen daarom een belangrijke civiliserende kracht. Mensen zullen zich ook verzetten tegen de omgangsregels van trauma-experts. Toch kan wel worden gesteld dat het traumaregime, dit is het geheel van termen, omgangsvormen en praktijken die mensen zich eigen maken onder leiding van trauma-experts, steeds meer terrein wint. Mensen maken zich steeds meer zorgen om marteling, schending van mensenrechten en rampen elders. Of de humanitaire gevoeligheid zich zal gaan uitstrekken tot de gehele mensheid, blijft de vraag. Voorlopig zijn de verschillen tussen mensen daarvoor nog te groot. Of mensen ook voldoende begrip kunnen opbrengen voor mensen die zich niet aan de regels houden, zonder hen weer onbeschaafd met veel geweld tot de orde te roepen, is ook de vraag. Veel gelijkheid en zelfbeheersing kan ook weer leiden tot nieuwe impulsen om uit de band te springen en het wilde leven te omarmen met extase en uitbundigheid en heldenverering. De filosoof Charles Taylor heeft zich intensief met deze kwestie beziggehouden.

Het traumaregime van trauma-experts is wel een belangrijk aanknopingspunt om de voortgang van de beschaving te blijven onderzoeken. Het heeft zich ook al ver verbreid als we kijken naar de beperkingen die mensen zich opleggen om slachtoffers te helpen en hun pijn te verlichten op het gebied van rampen, ernstige ongelukken, huiselijk geweld, misbruik in instituten als de kerk, geweld in het openbaar of ernstig en plotseling verlies van dierbaren.