De complexe positie van slachtoffers

In dit stuk wil ik het vooral hebben over de maatschappelijke positie van slachtoffers. Het is juist deze positie die het voor slachtoffers vaak ingewikkeld maakt om de problemen waar ze onder lijden goed te verwerken. Tegelijk biedt deze positie ook kansen om met anderen de problemen waar men onder gebukt gaat op te lossen.

De zwaarste strijd die een slachtoffer van een schokkende gebeurtenis moet voeren is tegen zichzelf. Voortdurend overspoeld te worden met beelden, angst voor herhaling, een gevoel van verdoving omdat het te erg is om aan de gebeurtenissen te denken, lichamelijke veranderingen en bij gebeurtenissen die langer hebben geduurd vaak een gevoel van wantrouwen tegen de mensen in het algemeen, die tot verschrikkelijke dingen in staat zijn. Het elementaire gevoel van veiligheid en de band met anderen is vaak zodanig beschadigd dat het lijden alleen nog in stilte plaatsvindt. Hierin is het moeilijk de realiteitszin te bewaren en niet ten onder te gaan aan angsten, verwrongen beelden of nachtmerries.

In deze situatie is iemand vaak niet alleen slachtoffer, maar richt ook veel leed aan bij anderen: wantrouwen tegen de partner, ruzies die uit het niets lijken te komen, de vlucht in drank die anderen weer kan beschadigen, herhaaldelijk het opgebouwde vertrouwen weer teniet doen of zich afreageren op kinderen. Het sociale leven staat voortdurend op het spel.

Dat is de persoonlijke situatie van veel mensen die door dit noodlot zijn getroffen. Maar er is meer. Iemand moet op zoek naar hulp en vooral naar erkenning van de ernst van wat hij of zij meemaakt. Innerlijk zo vol met problemen is deze zoektocht niet gemakkelijk en beladen. Het probleem daarbij is dat, heel veel slachtoffers bezig zijn met deze zoektocht. Zij kunnen elkaar vinden in gemeenschappelijke ervaringen, maar ook elkaar bestrijden in wedijver wie het meeste is getroffen of het meeste hulp verdient. Bovendien is elke situatie uniek en niemand wil te snel op een hoop worden gegooid met anderen. Er is nergens zoveel ruzie en jaloezie als in slachtoffergroepen, dit ondanks de vele steun en erkenning die men bij elkaar ervaart als lotgenoten.  Altijd is er het gevoel dat de ander toch niet echt begrijpt wat de innerlijke worsteling is en altijd is er het gevaar dat anderen dit leed gaan overvleugelen. Veel slachtoffers keren zich dan weer af van lotgenoten.

Heeft men toch de rust gevonden bij enkele lotgenoten, dan is er de stap naar maatschappelijke erkenning. Soms bestaan er al sterke lotgenotengroepen die veel gedaan krijgen bij de instanties en autoriteiten, soms moet dit nog geheel worden opgebouwd. Probleem hier is altijd de geloofwaardigheid. Anderen denken: probeert men niet om aandacht te verwerven te overdrijven of probeert men niet een uitkering te bemachtigen of anderen te beschadigen door hen als dader neer te zetten? De maatschappij wil ook liever niet met teveel leed worden geconfronteerd om voortdurend haar eigen kwetsbaarheid te zien. De weg naar erkenning loopt vaak via de weg van schadevergoeding. Men voelt zich erkend als er schadevergoeding wordt uitgekeerd. Niet dat een slachtoffer dit zo wil, maar geld is vaak een zichtbaar teken dat anderen zich om hem of haar bekommeren, ook al heeft het slachtoffer liever aandacht en emotionele steun.

Om voldoende aandacht te verwerven is de organisatie van lotgenoten niet genoeg. Om niet in de wedijver met andere groepen kopje onder te gaan, is er steun nodig van gezaghebbende mensen die het voor de groep opnemen. Het mooiste is als deze ook nog een gezaghebbend expert zijn, bijvoorbeeld een psychiater met veel maatschappelijk gezag of invloed in de kringen die er toe doen. Zo’n zaakwaarnemer kan ook in de media de zaak van de slachtoffers bepleiten. Maar gezaghebbende zaakwaarnemers zijn er altijd beducht op zich niet teveel te binden aan een zaak waar hun gezag op het spel kan komen staan.  Bij psychische trauma’s speelt dit sterk, omdat soms moeilijk is aan te tonen wat door de schokkende gebeurtenis is veroorzaakt en wat door iemands verleden daarvoor of de nasleep daarna. Dit is de grote valkuil bij erkenning. Autoriteiten op hun beurt zijn niet scheutig met financiële compensaties, omdat hen dat veel geld kan kosten en de ene erkenning en genoegdoening de andere oproept. Smartengeld is al helemaal lastig en men probeert hoe dan ook een claimcultuur te vermijden, waarbij allerlei dubieuze slachtoffers geld gaan claimen.

Het publiek speelt daarin ook nog een lastige rol. Welk leed slaat aan? Wat wordt een hype? Welk gedrag wordt een schandaal? Het publiek is wispelturig en media varen op nieuwsgolven. Toch is publieke erkenning essentieel om maatschappelijke erkenning en daarmee steun en hulp te krijgen. Een gezaghebbende zaakwaarnemer die de zaak in het publiek goed kan bepleiten en slachtoffers die niet alleen kortstondig tranen oproepen bij het publiek, maar hun zaak ook op de lange duur onder de aandacht kunnen houden, is daarbij onontbeerlijk. Toch kan de werkelijkheid zo verdraaid worden en kan ze zo ontaarden in heksenjachten op daders, dat slachtoffers zich weer terugtrekken en denken: dit heb ik niet gewild.

Dit is de wereld waarin slachtoffers met al hun innerlijke worstelingen, maatschappelijk moeten opereren en vaak de moed verliezen. Hulpverleners zijn zich van de dynamiek tussen en binnen slachtofferorganisaties, publiek en gezaghebbende experts te weinig bewust en zien de problemen bij slachtoffers vooral als individuele problemen. Hopelijk draagt deze analyse iets bij aan een breder inzicht bij experts en zien slachtoffers dat ze in deze niet alleen staan.

 

Is er een slachtoffercultuur?

Een wijd verbreide gedachte is, dat mensen tegenwoordig zich graag de rol van slachtoffer eigen maken. Ze kunnen er aandacht mee verwerven en daders aanklagen. Slachtofferschap is een begeerlijke  status. Hierbij etaleren mensen hun verdriet en woede over wat hen is aangedaan en zijn vaak jaloers op anderen, die hetzelfde doen en meer aandacht krijgen.  Men ziet zich zelfs soms als slachtoffer van de geschiedenis (Holocaust, slavernij) en wil als groep  compensatie voor aangedaan onrecht in het verleden. Soms wordt de gehele wereld als bedreigend en onveilig ervaren: het leven is geen uitdaging meer, maar zit vol risico’s.

De gevolgen hiervan zijn: steeds hogere eisen om genoegdoening, excuses en straf en het idealiseren van het slachtoffer en het verguizen van de dader. Men wordt steeds afhankelijker van hulp en elke kleine tegenslag wordt als reden aangevoerd de hulp uit te breiden en de veiligheid te vergroten.

Oorzaken voor deze veronderstelde slachtoffercultuur zijn volgens verschillende auteurs het feit dat na de Tweede Wereldoorlog de aanvankelijke schaamte om voor emoties uit te komen, na een periode van erkenning van het leed, nu is omgeslagen in eisen om erkenning en genoegdoening voor zelfs het kleinste leed wat al een trauma wordt genoemd (inflatie van het trauma). Een andere verklaring zoekt het in de commerciële mediacultuur die op zoek is naar drama en waar emoties centraal zijn komen staan. Een derde verklaring wijst op het zoeken naar nieuwe bindingen in een globaliserende en fragmenterende samenleving, waar de identiteit van het slachtoffer een houvast is en een mogelijkheid om anderen te laten zien dat men lijdt en er grenzen zijn overtreden.

De weerlegging:

Er zijn onmiskenbaar excessen, er is een roep om veiligheid, verguizing van daders en er is een hang naar drama en sensatie  met verdriet en woede. Dit vormt echter zeker niet de gehele werkelijkheid van wat er aan de hand is.

  1. Veel excessen roepen direct tegenkrachten op waarbij zeker de deskundigen juist terughoudend worden bij het verstrekken van compensaties en zorgvuldig op zoek gaan naar de feiten.
  2. In Nederland is er zeker geen claimcultuur. Er wordt weinig smartengeld uitgekeerd, vaak krijgen slachtoffers van rampen kleine bedragen van enkele duizenden euro’s, smartengeld wordt niet uitgekeerd aan familie, fondsen voor compensatie zijn terughoudend en bij claims stijgen wel de bedragen, maar daalt de opbrengst die door de rechter wordt toegekend. De wet Terwee waar slachtoffers zich met een claim kunnen voegen in het strafproces gaat over kleine bedragen.
  3. Volgens verschillende van de bijna 50 geïnterviewde experts  in diverse takken van de hulpverlening in het traumaveld voor mijn dissertatie lijden de meeste PTSS slachtoffers in stilte, schamen ze zich voor hun klachten, worden vaak door de huisarts niet opgemerkt en krijgen vaak nog geen hulp. Veteranen wachten erg lang voor ze hulp zoeken, vluchtelingen houden hun leed vaak verborgen uit angst voor hun status. Privacyoverwegingen weerhouden ons er vaak van huiselijk geweld op te merken, waar dan ook een groot dark number is.
  4. Er zijn sowieso veel slachtoffers van schokkende gebeurtenissen die ernstig te lijden hebben of waar het piekeren over de gebeurtenis of andere gevolgen hun dagelijks functioneren belemmert. Veel verkeersslachtoffers, slachtoffers van misdrijven, slachtoffers in riskante beroepen, mensen met ernstige psychopathologie, waarvan steeds meer blijkt dat trauma’s in de voorgeschiedenis een belangrijke rol spelen, mensen met niet aangeboren hersenletsels, verminkingen en brandwonden of slachtoffers van medische missers.
  5. Dat mensen zich soms eisend opstellen, hun verhalen verzinnen of overdrijven komt zeker voor, maar dat gebeurt altijd op een terrein waar de aandacht naar toe gaat en compensaties zijn te verkrijgen. Dat gebeurde ook al bij treinongelukken in de negentiende eeuw. Vooral als de toedracht onzeker is, is er veel commotie (Bijlmerramp, Enschede).
  6. Gebeurtenissen hebben ook meer maatschappelijke gevolgen en de afwikkeling is ook complexer in een steeds interdependenter wordende samenleving waar een storing in de elektriciteitsvoorziening, een internetvirus, sabotage of een aanslag zeer veel impact heeft.
  7. Door de toegenomen omvang, reikwijdte en indringendheid van de berichtgeving worden we eerder en heftiger met schokkende gebeurtenissen geconfronteerd . Zeker ook omdat we ons meer zijn gaan hechten aan onze persoonlijke levenssfeer en inbreuken daar harder aankomen.
  8. Omdat burgers zich gemakkelijker kunnen mobiliseren in nieuwe media en bij massabijeenkomsten, kunnen de emoties sneller oplopen. Hierbij kan de wedijver met andere burgers leiden tot een oplopende spiraal van onthullingen van aangedaan leed en eisen om erkenning en genoegdoening.

 

Slachtoffercultuur

 Door zich als slachtoffer te presenteren kan men zichzelf vrijpleiten en alle schuld neerleggen bij daders waarvoor steeds hogere straffen worden geëist. Daders moeten worden verbannen en achtervolgd via internet en worden als monsters neergezet. Het gevoel van onveiligheid wordt steeds verder gecultiveerd en alles wordt geplaatst in het teken van gevaar. Risico’s worden aangedikt en hulp wordt afgedwongen.

Ongetwijfeld is de samenleving erg bezig met veiligheid, terwijl het risico op geweld niet is toegenomen. Mensen die het grootste risico lopen, jongeren die uitgaan, zijn het minst bang. Ouderen die weinig risico lopen zijn angstiger. Op veel terreinen zoals in de relaties tussen mannen, vrouwen en kinderen is het geweld over de hele linie niet toegenomen, maar wordt het wel als ingrijpend beleefd. Veel mensen zijn nauwelijks gewend aan geweld in hun dagelijks leven en zijn er ook niet weerbaar voor, omdat ze er niet mee worden opgevoed. Mannen kunnen meestal niet meer vechten, omdat dit ook niet nodig is en sterk wordt afgekeurd. Het is eerder zo dat niet het geweld zelf, maar het nieuws over geweldsincidenten sterk is toegenomen en intenser geworden.

De noodzaak om via het slachtofferschap mensen te mobiliseren is wel versterkt door afnemende middelen in de verzorgingsstaat en  het afnemend belang van traditionele familie- en buurtrelaties als hulpbron. Door grotere publieke betrokkenheid en meer wedijver tussen slachtoffers kunnen claims ook in aantal toenemen. Met de Holocaust slachtoffers en hun kinderen als voorbeeld kunnen ook allerlei minderheidsgroepen zoals slachtoffers van de slavernij herstel van geleden schade eisen. Om te spreken van een slachtoffercultuur is echter veel te eenzijdig en generaliserend. Wanneer mensen erg zijn aangedaan door wat hen is overkomen is dit in de regel tijdelijk, ook al kan herstel soms lang duren. In de regel probeert men zich, wanneer men niet al te slecht wordt bejegend, los te maken van de slachtofferstatus en terug te keren naar normale verhoudingen. De behoefte aan strenge straffen is wel sterker geworden, vooral als een uiting van verontwaardiging en machteloosheid bij het publiek door de indringende berichtgeving over bepaalde schokkende gebeurtenissen. Deze verontwaardiging wordt echter ook getemperd door meer bemiddeling tussen dader en slachtoffer, waarbij mensen in onderling overleg tot herstel komen.

Traumadeskundigen zelf staan, zo blijkt uit onderzoek, in het algemeen niet negatief tegenover de pogingen van slachtoffers om erkenning en genoegdoening te verkrijgen en zijn het niet eens met de kritiek die op dit vlak wordt geuit. “Wat slachtoffers overkomt is vaak hartverscheurend”, aldus een van hen.. En volgens een ander: “Zonder een goede procespositie blijft alleen straf over.” En een sleutelfiguur stelde: “Erkenning zonder genoegdoening is een leeg gebaar.” Volgens hem is er zeker sprake van een toegenomen behoefte aan erkenning en genoegdoening en is er meer aandacht voor slachtoffers in positieve en negatieve zin. Maar het is volgens hem in de regel mogelijk om de onbedoelde gevolgen van de toegenomen aandacht, zoals een verhoogde gevoeligheid en gekwetstheid van veel ‘vermeende’ slachtoffers, tegen te gaan door met professionele maatstaven aan te geven wanneer er ernstige klachten zijn. Dit kan een belangrijke steun zijn voor de échte slachtoffers en neemt veel verontrusting weg Verschillende respondenten die met slachtoffers met complexe trauma’s werken, wezen erop dat slachtoffers zich vaak weinig geaccepteerd voelen en geneigd zijn zich onzichtbaar te maken. Veel lichamelijke klachten worden hierdoor niet gezien als gevolgen van mishandeling en misbruik in het verleden. Een sleutelfiguur, zelf behandelaar en onderzoeker, vond dat alleen een bepaald type slachtoffers geneigd is tot overmatig claimgedrag: zij die minder ernstige gebeurtenissen hebben meegemaakt, maar deze desondanks als een narcistische krenking ervaren. Slachtoffers met ernstige posttraumatische klachten verbergen volgens hem hun problemen juist. Dit wil niet zeggen dat er van in stilte lijdende slachtoffers geen sterk appèl kan uitgaan. 

 

Bredere ontwikkelingen en de toename van de druk van slachtoffers

De druk van slachtoffers kan niet los worden gezien van ontwikkelingen die zich in de gehele samenleving hebben voorgedaan. Een van die ontwikkelingen was de toenemende gevoeligheid voor de pijn van misdadigers en meer in het algemeen  voor mensen in afhankelijke posities als vrouwen, kinderen en patiënten. In de Verenigde Staten en Europa kwam er meer zorg voor kinderen die te lijden hadden onder wreedheden en verwaarlozing, waar ze in hun latere leven last van hadden en waardoor ze vaak in de criminaliteit belandden. In 1874 werd de ‘New York Society for the Prevention of Cruelty to Children’ (SPCC) opgericht. In 1910 waren er al meer dan 200 van deze organisaties in de Verenigde Staten. In Nederland werden kinderen beschermd tegen uitbuiting door kinderarbeid en konden ze sinds 1920 door de kinderrechter onder toezicht worden gezet of uit huis geplaatst in speciale instellingen of pleeggezinnen. Later in de twintigste eeuw, vanaf de jaren zestig, kwam er veel aandacht voor kindermishandeling en vanaf de jaren zeventig voor seksueel misbruik van vrouwen en kinderen.

Een andere ontwikkeling die al eerder was begonnen, ongeveer vanaf 1600, was dat staten in het westen steeds sterker werden en een monopolie op geweld verkregen. Dankzij de uitbreiding van leger en politie verbonden aan de staat, konden grote gebieden in Europa veiliger worden. De angst voor invallen en plunderingen van kleine legertjes en criminele bendes nam af.  Ze vormt een onderdeel van een ontwikkeling, die door de Duitse socioloog Norbert Elias is beschreven als een civilisatieproces. In dat proces nam de invloed van de staat, die kon zorgen voor veiligheid toe. Hierdoor verminderden de angsten van mensen. Ze konden beter denken op lange termijn en zich beter inleven in andere mensen. Rampen en catastrofes werden niet meer verklaard uit hogere machten, maar uit natuurlijke oorzaken.

Een voorbeeld hiervan is de reactie op de aardbeving in Lissabon op 1 november 1755. De aardbeving werd tot in Algiers en Bretagne gevoeld. Er braken grote branden uit mede omdat vanwege het katholieke feest van Allerheiligen veel gelovigen kaarsen hadden aangestoken. Twee uur na de aardbeving overspoelde een vloedgolf de stad, waarbij veel mensen die naar het havengebied waren gevlucht, verdronken. Uiteindelijk zou tweederde van een van de meest welvarende steden van dat moment worden vernield en vonden van de 275.000 inwoners tussen de 10.000 en 15.000 de dood. De jezuïet Malagrida zag het als een straf van God voor de zondige levenswijze van de burgers, maar hij werd zes jaar later voor zijn opvattingen aan de worgpaal terechtgesteld. De meeste schrijvers verklaarden de aardbeving uit natuurlijke oorzaken en slecht gebouwde steden.

Onderdeel van de ontwikkeling was dat mensen zich meer konden inleven in andere mensen en zich meer met hen gingen identificeren als medemensen. Hierbij zochten zij naar innerlijke motieven achter het gedrag, een proces van psychologisering en van uitbreiding van de kringen van identificatie met andere mensen. De zoektocht naar het innerlijk bereikte een eerste hoogtepunt in de negentiende eeuw, toen veel mensen waaronder ook artsen zich met behulp van hypnose gingen verdiepen in wat zich in het innerlijk van mensen afspeelde. Artsen richtten zich hierbij op mensen met bijzonder gedrag, zoals hysterische verschijnselen.

De veiligheid binnen staten was gegroeid, maar staten waren ook sterker geworden en bestreden elkaar. In de twintigste eeuw deden zich grote conflicten tussen staten voor, met miljoenen slachtoffers. Tegelijk breidde zich tussen en vooral na deze oorlogen de staat zich nog verder uit in de vorm van een verzorgingsstaat. Vooral na 1960 konden voorzieningen voor zorg, onderwijs en armoede zich in snel tempo ontwikkelen en nam het aantal professionele hulpverleners toe. Deze uitbreiding deed zich met name voor in de geestelijke gezondheidszorg. De contacten van psychiaters en psychologen in het leger in de Verenigde Staten tijdens de Tweede Wereldoorlog en hun benoemingen daarna aan belangrijke universiteiten gaven een belangrijke impuls aan de geestelijke gezondheidszorg. De beweging voor geestelijke volksgezondheid zou zich over de gehele westerse wereld verbreiden.  Deze verandering hing samen met een vermindering van machtsverschillen tussen groepen mensen (klassen, seksen, leeftijdsgroepen). Omgangsvormen werden minder formeel en meer egalitair. In plaats van etiquetteboeken die voorschreven volgens welke sociale regels men zich diende te gedragen werden nu psychologische zelfhulpboeken populair.

In deze ontwikkeling werd aan de persoonlijke levenssfeer een grotere betekenis toegekend. Steeds meer mensen die tot dan toe weinig privacy hadden genoten, zoals vrouwen en kinderen in gezinsverband, patiënten in ziekenhuizen en bewoners van instituten, claimden het recht hierop. Daarmee groeide de behoefte zich te beschermen tegen de emotionele gevolgen van inbreuken in de persoonlijke levenssfeer en werden deze inbreuken eerder en sterker als schokkend ervaren. Affectieve banden werden belangrijker. De scholings- en de arbeidskansen van vrouwen namen toe, waardoor ze economisch minder van echtgenoten en andere familieleden afhankelijk werden. Er ontstonden meer alternatieven in samenlevingsvormen, de omgangsvormen verschoven in de richting van gelijkwaardigheid en onderhandeling, en echtscheiding werd meer geaccepteerd. Dit gaf een stimulans aan de feministische beweging, die seksueel misbruik en mishandeling van vrouwen en kinderen en de traumatische gevolgen daarvan onder de aandacht bracht.

De hervorming van de geestelijke gezondheidszorg deed zich voor op twee fronten: de psychiatrische inrichting en de ambulante zorg. De klassieke psychiatrische inrichting, waarin patiënten werden opgeborgen en op grote zalen bewaakt binnen een sterk hiërarchische structuur, veranderde in wat een ‘therapeutische gemeenschap’ werd genoemd, met kleine leefgroepen, ondersteund door multidisciplinaire behandelteams gericht op genezing door psychotherapie en resocialisatie. In de ambulante zorg was er een sterke uitbreiding van voorzieningen voor psychotherapie. Het aantal als psychotherapeut werkende psychologen in Nederland steeg van 70 in 1963 tot ruim 1000 in 1979 en 1500 in 1985.